verwijswoorden: haar, zijn, hem, het, zij, hij ...
Enkele voorbeelden: Het comité (o.) heeft in zijn vergadering besloten dat het akkoord gaat met de wijzigingen.; Ons koor (o.) is trots op zijn dirigent.; De vereniging (v.) Vluchtelingenwerk heeft laten weten dat ze zich gesteund voelt door haar vele vrijwilligers.; De ondernemingsraad (m.) vindt dat de directie hem zijn werk onmogelijk maakt; hij heeft hierover inmiddels een bezwaarschrift ...